Judith Noordzij: “Ik heb mij laten leiden door externe factoren”

Advocate Judith Noordzij stortte op haar 27e letterlijk in elkaar op de Zuidas. Een wereld van aanzien en hoge salarissen, die ze zelf beschrijft als een ‘Gouden Kooi’.

Judith werd vooral gedreven door de verwachtingen van anderen en raakte verstrikt in een cultuur waar de beste prestaties werden geëist, maar persoonlijke grenzen niet leken te bestaan. Ze legt uit hoe ze de beslissing nam om de advocatuur definitief te verlaten, de identiteit als ‘advocaat’ losliet, en een nieuw leven bouwde op basis van haar eigen behoeften.

Judiths verhaal gaat over kiezen voor jezelf, het omarmen van gezond egoïsme én het inzicht dat je nooit alle ballen tegelijk hoog kunt houden.

Lees hieronder het transcript van deze aflevering.

Amber Brantsen: Leuk dat je er bent.

Judith Noordzij: Dankjewel.

AB: Je begon je carrière op de Zuidas en hebt dat weleens omschreven als een warm bad. Ik vroeg mij af: was het een warm bad met geurkaarsjes, mooie muziek en bubbels, of was het een bad waar je na vijf minuten uit wilt omdat je helemaal verrimpeld bent?

JN: Op het moment dat je wordt binnengehaald, laten ze het overkomen en voelen alsof het een warm bad is. Dit is de plek waar je wilt zijn, waar wij goed voor jou gaan zorgen en waar wij ervoor zullen zorgen dat jij gaat stralen. Dat is echt het gevoel waarmee je binnengehaald wordt, dus dat heb ik er waarschijnlijk mee bedoeld.

AB: Hoe blij was je toen je werd aangenomen?

JN: Heel blij. Het was het enige waarvoor ik al jarenlang hard aan het werk was. Tijdens mijn studie rechten had ik bedacht dat ik op de Zuidas moest gaan werken, omdat dat de place to be is. Iedereen zegt ook: je kunt beter groot beginnen en, als dat niets voor je is, naar klein gaan. Want als je eenmaal bij een klein kantoor begint, kom je nooit meer bij die top. Dat is de mentaliteit die er heerst. Ik was ook lid van het corps en daar word je toch iets meer gepusht om te streven naar het hoogst haalbare, niet per se om het uiterste uit jezelf te halen.

AB: Was het dan ook belangrijk dat jij hetzelfde deed als studiegenoten, of hen misschien wel overtrof?

JN: Dat denk ik wel. Je wilt graag laten zien wat je in huis hebt en wat je kunt. Je streeft naar het hoogst haalbare. Dus dat deed ik en dat lukte. Ik was super blij. Mijn omgeving was ook blij en dat speelt natuurlijk mee. Ouders waren trots, vrienden waren trots, iedereen was trots. Dat heeft een wisselwerking op jezelf, waardoor je ’s avonds in bed ligt en denkt: het is gewoon gelukt.

AB: Het is ook de bevestiging. En een fijn gevoel als iedereen trots op je is. Dan ben je op de goede weg.

JN: Inderdaad. Fijn voor dat moment.

AB: Je hebt een boek geschreven: Ik was advocaat, nu ben ik mezelf. Dat klinkt als twee hoofdstukken in jouw leven. Eerst hoofdstuk één: de advocatuur. Het ging mis na ongeveer drie jaar. Wat heeft die periode je geleerd?

JN: Heel veel. Uiteindelijk had ik het echt niet willen missen, want het heeft mij geleerd dat ik geen keuzes moet maken op basis van de verwachtingen van de maatschappij, vrienden, groepen of mijn ouders. Dat is de allerbelangrijkste les die ik eruit heb gehaald. Als ik nu terugkijk naar waarom ik daar überhaupt heb gesolliciteerd, is dat nooit geweest omdat ik de intrinsieke drive had om corporate advocaat te worden.

AB: Nee?

JN: Nee, absoluut niet. Het was echt extern gedreven. Ik vond bijvoorbeeld zelf het strafrecht super interessant, maar iedereen in mijn omgeving riep meteen: “Nee, dat moet je niet doen, dat is een klein wereldje, daar kom je niet binnen.” En weg was mijn idee, want ik dacht: oké, ik luister naar deze mensen. Ik heb mij heel erg laten leiden door externe factoren. Dat is dus de allergrootste les. Want ook al had ik het qua intelligentie misschien gekund, ik werd er zo doodongelukkig van dat het mij volledig leegzoog.

AB: Was dat al vanaf het begin, of bouwde dat gevoel zich op?

JN: Dat gevoel ontstond al heel snel. Het bouwt zich op omdat je een innerlijke batterij hebt en in het begin wel wat kunt verdragen, maar ik had al vrij vlug door dat ik dit vreselijk vond.

AB: Wat vond je zo vreselijk?

JN: De mentaliteit. Ik houd er helemaal niet van om tegen elkaar op te boksen. Ik hoef niet zo nodig de beste te zijn. Dat klinkt misschien vreemd na wat ik net zei, maar het ging mij erom het beste uit mezelf te halen. Ik dacht: dit is voor mij het hoogst haalbare en dat wil ik bereiken. Die drive heb ik absoluut. Ik wil graag iets goed doen, maar ik hoef niet ten opzichte van mijn collega de beste te zijn. Ik hoef niet te zeggen: “Dat heb ik beter gedaan dan jij.” Dat is wel een beetje de mentaliteit die daar heerst. Bovendien ben ik iemand die kan zeggen: het is goed genoeg. Ik heb andere dingen in mijn leven die ik belangrijk vind en die ik ook graag wil doen.

AB: Is dat iets wat je nu kunt?

JN: Dat is iets wat ik nu kan, maar wat ik toen ook al in mij had, maar niet kon of durfde uit te spreken. Ik weet nog dat ik daar soms om zes of zeven uur ’s avonds dacht: volgens mij kan ik wel naar huis. Maar niemand ging naar huis. En wat ik aanleverde was nooit goed genoeg. Dan dacht ik zelf: volgens mij is het prima, maar dat was het dan weer niet. Ik kon daar dus totaal niet mezelf zijn, en dat trekt je volledig leeg.

AB: Wat is het meest extreme, bizarre of achteraf misschien zelfs komische dat je daar hebt meegemaakt, waarvan je nu denkt: hoe kon ik daarin meegaan?

JN: Een voorbeeld dat ik meemaakte, was dat er op vrijdagmiddag een spoedzaak binnenkwam. Ik snap heus, als advocaat ben je een dienstverlener, dus je moet tijd maken voor de cliënt. Ik was daar met de partner aan aan het werk en op een gegeven moment, om zeven uur ’s avonds, werd hij gebeld door zijn vrouw met de vraag waar hij bleef. Hij nam op en zei tegen mij: “Oh, ik ben vergeten dat we uit eten zouden gaan. Ik moet er even vandoor, ik ben over een uurtje weer terug.” Toen dacht ik: deze arme vrouw. Ze heeft zin in een avond met haar man, en voor hem is dit de normaalste zaak van de wereld. En hij was er na een uur ook weer. Ik dacht: dit vindt iedereen hier normaal. Dat je alles aan de kant schuift om maar aan het werk te zijn. Een ander voorval, en toen heb ik hem ook echt uitgelachen, was toen ik zijn kantoor binnenkwam. Ik had een redelijke band met hem; hij mocht mij op zich wel, maar ik sta echt anders in het leven. Er stond een printapparaat met uitgeprinte tekeningen. Ik vroeg: “Hoezo liggen hier geprinte tekeningen?” Hij antwoordde: “Ja, die zijn van mijn kinderen. Mijn vrouw heeft ze via de fax naar mijn secretaresse gestuurd.” Ik zei: “Sorry? Jouw kinderen hebben een tekening voor je gemaakt en krijgen deze week niet eens de tijd om die aan jou te overhandigen?” Hij keek mij aan alsof dat helemaal niet zo raar was. Ik zei: “Nou sorry, ik vind dit echt belachelijk.” Dat heb ik ook letterlijk tegen hem gezegd. Ik vond het onbegrijpelijk dat er in de hele week niet één moment was waarop die kinderen hem die tekening konden geven.

AB: En wat zei hij?

JN: Hij moest erom lachen dat ik het zo belachelijk vond. Hij vond het wel oké, maar hij vond het vooral heel normaal. Daar kon ik gewoon niet bij, dat je je privéleven, dus je relatie met je vrouw en kinderen, zo aan de kant schoof. Werk was alles. En dat gold niet alleen voor hem; het was de sfeer die op kantoor hing en die ook op ons werd overgebracht.

AB: Het klinkt alsof iedereen die daar binnenkomt in die stroom moet meegaan, waardoor alles wordt genormaliseerd. Maar het lijkt ook alsof jij je er een beetje tegen afzette en je steeds verbaasde over wat er gebeurde.

JN: Dat klopt, dat deed ik ook. En daar ben ik zelfs weleens om beloond door partners. Die zeiden soms tegen mij: “We vinden dit wel verfrissend, dat jij net iets anders bent dan de rest en dat durft te zeggen.” Ik geloof ook dat het verfrissend was, alleen kostte het mij persoonlijk energie. Dus hoewel ik daar een frisse wind was, putte het mij uit. Zij konden er wel om lachen en vonden het fijn dat ik eerlijk was. Er was ruimte voor mijn mening, maar daarnaast was er geen ruimte om om zeven uur ’s avonds te zeggen: ik ga naar huis. Het was verfrissend dat je het zei, maar handelen naar die woorden was niet de bedoeling. Dus ik zat daar ook gewoon tot elf, twaalf uur ’s avonds. En dat vond ik gewoon niet leuk.

AB: Dat snap ik. Voelde je je een buitenstaander?

JN: Ja, heel erg. En dat zuigt je ook leeg. Alles bij elkaar maakt dat ik denk: ik had daar nooit moeten gaan werken. Ik paste er totaal niet.

AB: Dan heb je het nog lang volgehouden.

JN: Ja, want je wilt ook niet falen. Je wilt niet afgaan.

AB: Was dat het?

JN: Jazeker. Je hebt toch de hoop dat het ooit beter wordt.

AB: Ooit wordt het beter, ooit gaan zij ook om zeven uur naar huis?

JN: Of ooit kan ik het beter dragen, misschien. En als ik iets ouder en meer senior ben, kan ik misschien mijn eigen tijd iets beter indelen. De eerste drie jaar ben je advocaat-stagiair, zoals dat heet. Dan word je echt geleefd door de agenda’s van de partners en de seniors voor wie je werkt. Dat is gewoon zo. Dat zeg je ook tegen elkaar, met je collega’s van hetzelfde niveau: hier moeten we even doorheen, daarna wordt het beter. Terwijl, als ik nu realistisch terugkijk naar de dagen die iedereen maakte, wordt het daar niet beter.

AB: Het is een soort gouden kooi.

JN: Extreem, ja. Dat is letterlijk wat het is, want je krijgt natuurlijk heel goed betaald. Op basis van dat salaris ga je ook keuzes maken in je leven. Daarnaast is het, los van het geld, ook een gouden kooi qua aanzien. Op het moment dat je ergens zegt: “Ik werk bij Stibbe” of “Ik werk op de Zuidas”, dan hebben mensen een bepaald idee: “Oh, tof, knap.”

AB: Gingen mensen je anders benaderen?

JN: Toen ik daar ging werken? Iedereen vond het heel indrukwekkend. Er is nooit iemand geweest die zei: “Had je niet iets anders willen doen?” Iedereen reageerde meteen met: “Oh, wat tof, wat knap.” Je krijgt dus een bepaald aanzien en een bepaald salaris. Daar wen je aan. Er zijn best veel mensen die er na drie, vijf of zeven jaar graag uit zouden willen, maar dan moet je afscheid nemen van dat salaris, de keuzes die je op basis daarvan hebt gemaakt, en het aanzien. Dat is een grote stap. Dus je zit best wel een beetje gevangen.

AB: Het is interessant, want aan de ene kant identificeer je je dan heel erg als die advocaat op de Zuidas, met het bijbehorende aanzien en salaris. Aan de andere kant verbaas je je dagelijks over de gang van zaken en wil je je er eigenlijk verre van houden.

JN: Ja, maar dat deel je niet. Ik deelde dat niet. Als vriendinnen vroegen hoe het ging, zagen ze echt wel aan mij dat ik leegliep en er niet bij was, maar ik vertelde niet dat ik het zo vreselijk vond. Daar schaamde ik mij dan een beetje voor.

AB: Hoe moeilijk is het dan om te ontsnappen uit die gouden kooi?

JN: Ik werd noodgedwongen, want ik stortte in. Ik kreeg een burn-out en viel fysiek en mentaal volledig uit.

AB: Voelde je dat aankomen?

JN: Nee. Achteraf denk ik: er waren heel veel signalen, maar ik herkende ze niet.

AB: En wat waren die signalen?

JN: Slapeloosheid, ik ging steeds slechter slapen. Ik werd heel emotioneel en moest op kantoor vaak om kleine dingen huilen. Ik werd chaotisch en vergeetachtig. Eigenlijk allemaal signalen dat mijn brein en lichaam dachten: neem even een stap terug. Maar ik herkende dat niet en dacht alleen maar: een tandje erbij, kom op. Ik weet nog zo goed dat een senior op een gegeven moment tegen mij zei: “Judith, je wordt steeds slordiger. Hoe komt dat?” Daarna zat ik in mijn eigen kamer en dacht: “Oh Judith, houd je aandacht erbij, focus.” Je bouwt die druk eigenlijk alleen maar verder op.

AB: En zeker als het anderen gaat opvallen, wordt het alleen maar erger.

JN: Precies. Ik heb op dat moment nooit gedacht: dit zijn signalen dat ik over mijn grenzen ga. Je denkt: ik ben jong, ik ben 27, dat kan wel.

AB: En wat gebeurde er?

JN: Ik ben letterlijk op kantoor ingestort. We hadden een hele grote zaak afgerond waar we nachten- en wekenlang aan hadden gewerkt. Die was klaar. Het was donderdagmiddag, en ik mocht zelfs vrijdag thuisblijven.

AB: Dat is heel wat.

JN: Ja, dat is echt heel wat. Het voelde als een vakantie, drie dagen vrij. Ik was mijn tas aan het inpakken om naar huis te gaan en was ook echt helemaal leeg. Ik had niets gepland voor dat weekend en dacht alleen maar: ik ga op de bank en in bed liggen. En toen, dat beeld staat nog zo helder op mijn netvlies, kwam die partner voor wie ik werkte de kamer binnenlopen. Er was een nieuwe zaak binnengekomen en hij was euforisch: “Kijk nou, dit is bij ons binnengekomen! Pak je tas maar weer uit en ga zitten, want we gaan meteen weer door.”

AB: Je moest op dat moment gewoon weer door.

JN: Ik moest gewoon weer door. En hij bracht het met een lach op zijn gezicht. Dus helemaal niet boos of dwingend, maar echt met de houding van: dit is fantastisch. Ik weet nog dat ik hem aankeek en overvallen werd door blinde paniek. Ik ben op de grond gevallen, huilend, volledig hyperventilerend, een paniekaanval. Die partner is de kamer uitgelopen en die heb ik daarna nooit meer gezien.

AB: Is hij gewoon weggegaan?

JN: Hij raakte in paniek. Ik denk dat hij niet wist wat hij met huilende vrouwen aan moest, dus hij is gewoon weggegaan. Mijn andere kamergenoten hebben mij een beetje opgevangen en een taxi voor me gebeld, want ze dachten ook: zij kan niet meer naar huis fietsen. Ze hebben me in een taxi gezet en gezegd: “Kom maar terug als je uitgeslapen bent.” En toen ben ik nooit meer teruggekomen. Ik ben alleen maar in een dieper dal terechtgekomen.

AB: En dat moment dat je op de grond valt en een paniekaanval krijgt, had je dat ooit eerder meegemaakt?

JN: Nog nooit. Ik wist niet wat mij overkwam. Ik weet ook nog dat ik riep dat ik door mijn rug ging. Ik dacht: ik moet een soort verklaring geven voor het feit dat ik hier plotseling lig. Dus ik zei: “Oh, mijn rug, ik ben door mijn rug gegaan.” Er was niets met mijn rug aan de hand, maar het was een complete chaos.

AB: Was dat op dat moment ook voor de buitenwereld, om te laten zien: dit is er aan de hand, het is geen moment van zwakte?

JN: Ja, absoluut. Dat was het. Ik verzon een verklaring zodat zij niet zouden denken: wat ligt zij daar raar op de grond? Zelfs in die paniekaanval. Ik weet niet hoe lang het heeft geduurd. Ik was zo hard aan het huilen, zo aan het hyperventileren. Het was echt… Ik denk ook weleens: stel dat hij die kamer niet was binnengelopen, dan was ik naar huis gegaan. Ik vraag me af of ik dan op maandag wel weer naar kantoor was gekomen, of dat ik thuis misschien volledig was ingestort. Ik weet het niet.

AB: Had je door, toen je eenmaal een beetje bij zinnen was en weer thuis, dat er een grens was gepasseerd en je in een burn-out zat?

JN: Helemaal niet. Nee, ik dacht: ik ben moe. Ik moet slapen. Ik mocht die vrijdag toch thuisblijven, want ze zeiden: “Ga maar even ontspannen.” Op maandag zou ik mij weer op kantoor melden. En ik dacht ook echt dat ik dat ging doen. Ik had het dus totaal niet door. Ik woonde toen met een vriendin in de Pijp in Amsterdam en ik had haar niet eens iets verteld. Ik ben naar huis gegaan, of thuisgebracht, en ben in bed gaan liggen en daar gebleven. Ik dacht: ik moet dit weekend gewoon heel veel slapen, dan ben ik er maandag weer. Maar op maandagochtend was ik alleen maar aan het huilen. Ik kon mijn lichaam niet meer in beweging krijgen. Ik dacht: ik kan niet naar kantoor. Ik weet niet hoe ik daar moet komen, fysiek en mentaal. Toen heb ik huilend HR opgebeld en gezegd: “Ik kan niet komen. Ik krijg mijn lichaam niet aan de praat. Ik ben zo moe en moet zoveel huilen.” Zij zeiden toen: “Maak maar een afspraak met de huisarts, dan spreken we je later wel weer.” Zij hadden natuurlijk vaker met dit bijltje gehakt.

AB: Dat zal niet de eerste keer zijn geweest.

JN: Ik was niet de eerste en zeker niet de laatste.

AB: Wat zou je willen zeggen tegen mensen die nu kijken of luisteren en die signalen herkennen, niet alleen in de advocatuur maar ook daarbuiten?

JN: Praat erover. Praat erover met iemand binnen je werk, maar ook daarbuiten. Praat erover met vriendinnen en schaam je er niet voor. Het betekent maar één ding: dat je over je grenzen aan het gaan bent. Het betekent niet per se dat je ontslag moet nemen of dat je niet op je plek zit. Sommige mensen krijgen dit ook als ze wel op hun plek zitten, maar gewoon te veel druk ervaren. Het enige wat het betekent, is dat je over je grenzen gaat en dat er iets moet veranderen. Ga praten met mensen om je heen: “Ik ervaar dit, ervaar jij dit ook weleens? Wat doe jij eraan?” Ik denk dat als ik erover had gepraat, het nooit zo ver was gekomen. Dan had ik veel eerder ingegrepen. Achteraf gezien, en dat is ook waarom ik op een gegeven moment op social media begon te groeien, had ik er nooit over gepraat. Toen ik erover begon te praten, zat ik er al middenin. Toen kreeg ik allerlei berichten, ook van mensen uit de advocatuur en andere werelden, die zeiden: “Wat fijn dat eindelijk iemand zijn mond opentrekt en hierover praat.” Als we hier met z’n allen meer over zouden praten, zouden we elkaar kunnen helpen, misschien eerder keuzes maken en ingrijpen. Er vallen ook mensen uit die helemaal niet uit dat wereldje hadden gewild, maar die door bepaalde facetten te veel druk ervaren. Als er op tijd over gepraat wordt, kun je misschien nog ingrijpen.

AB: Hoe reageerde jouw omgeving in eerste instantie op jouw uitvallen, nog voordat het een label had?

JN: Die vonden dat wel ingewikkeld. Op zich liefdevol, maar ik merkte veel onbegrip. Dat kwam denk ik ook door mezelf, omdat ik drie jaar lang heb geroepen dat het goed met mij ging en dat ik het leuk vond. Ik heb dat ook altijd gezegd omdat je dat zelf wilt geloven. Dus de reactie was: “Hè, je vond het zo leuk.” Mijn omgeving vond dat ingewikkeld. Ze wilden iets voor mij doen, maar wisten niet goed wat. Ik wist het zelf ook niet. Ze konden ook eigenlijk niets voor mij doen, want ik moest gewoon niets doen. Wat ze vervolgens nog veel ingewikkelder vonden, was mijn besluit na een jaar om niet meer terug te keren naar de advocatuur. Want dan stort dat hele plaatje in: Judith is advocaat. En dat is nu niet meer. Zoals je eerder zei, je identificeert je daarmee. Mijn ouders hebben zich daar ook mee geïdentificeerd. Zij zeiden ook: “Onze dochter is advocaat op de Zuidas.” Ze hebben mij nooit in die richting gepusht, dat moet ik absoluut gezegd hebben, maar ze waren wel heel trots. En terecht. Ik merkte dat zij dat fijn vonden, ook met het idee: die is goed terechtgekomen, daar hoeven we ons geen zorgen over te maken. Die heeft een goed pensioen en een goede toekomst. En dat stortte allemaal in. Dus dat vonden ze heel lastig.

AB: Wat zei je tegen ze?

JN: Dat ik er doodongelukkig van werd en dus niet terugging. Dat was voor mij zo helder. Maar het is grappig, want in de maatschappij van toen – en dat is toch alweer tien jaar geleden – was dat niet zo vanzelfsprekend. Voor mij was het simpel: natuurlijk ga ik daar niet naar terug. Ik werd er doodongelukkig, ik liep er leeg. Ik ga daar ook niet re-integreren, want dat is niet de plek waar ik mij beter ga voelen. Voor mij was het zo simpel, maar iedereen was bezig met dat cv en dat plaatje. “Ja, maar je hebt daar iets opgebouwd. Wat dan wel? Je hebt zulke mooie cijfers behaald.” Ik dacht: wat is het een leeg streven om alleen daarnaar te kijken. Die intelligentie waar mensen het over hadden, met opmerkingen als: “Dan ga je iets doen beneden je niveau.” Die intelligentie zit in mijn hoofd en kan ik op andere vlakken ook inzetten. Het is echt niet de enige plek waar ik tot mijn recht kan komen. Maar toen, en dat zie ik nu nog steeds bij mensen die uitvallen op plekken waar ze doodongelukkig worden, gaan ze toch weer terug omdat ze denken: dit is waar ik voor gestudeerd heb, of dit is het plaatje dat we met z’n allen bedacht hebben. Die fase vond ik misschien nog wel ingewikkelder dan het uitvallen zelf. Want toen was ik zo ziek, ik kon echt niets. Ik kon niet eens meer naar de supermarkt, kreeg pleinvrees. Dat was voor andere mensen heel zichtbaar, dus dat hoefde ik niet uit te leggen.

AB: Maar je zou zeggen: als je een jaar nodig hebt om tot het besef te komen dat je echt niet meer teruggaat, dan heeft je omgeving toch wel door hoe ernstig het moet zijn geweest.

JN: Ja, dat hadden ze ook wel door. Maar toch was de gedachte: “Je gaat wel in ieder geval even re-integreren. En als je je goed voelt, ga je daar weer kijken of je niet toch iets kunt opbouwen.” Het is natuurlijk ook een beetje angst. Het bekende, daar zit je op je plek, daar heb je inkomen, zekerheid, een contract.

AB: Voelde het ook als falen, dat het niet lukte of dat je uitviel?

JN: Het grappige is, ik heb mij zo slecht gevoeld dat de beslissing om niet terug te keren niet als falen voelde. Maar het uitvallen zelf wel. Dat heeft heel erg als falen gevoeld, ja. Dat ik op mijn 27e thuis zat met een burn-out. Ik keek om mij heen en had het gevoel: iedereen kan het leven aan, behalve ik. Iedereen gaat door. Dat voelde heel erg als falen.

AB: Hoe ben je die periode doorgekomen?

JN: Ik heb een paar maanden bij mijn ouders gewoond. Toen kwam ik de dag door met opstaan. Ik dwong mezelf om ’s ochtends vroeg op te staan om ritme te houden. Dan een stukje wandelen, wat soms echt maar één minuut was. Soms was het letterlijk de deur uit en weer naar binnen. Maar ik wilde dat ritme erin houden, dat had ik ook van een psycholoog geleerd. Het was mentaal een enorme uitdaging, maar ik deed het. Daarna ging ik op de bank zitten en voor me uit staren. Soms met de televisie aan, soms niet. Echt helemaal niks. En slapen, en aan het eind van de dag weer naar bed. Het was vreselijk, maar dat was blijkbaar wat mijn brein nodig had. Het moest gewoon even helemaal niets.

AB: Radicale ontprikkeling.

JN: Ja, volledig.

AB: En heb je weleens gedacht: hoe lang duurt dit nog?

JN: Ja, dat heb ik zeker gedacht.

AB: Want wanneer ben je hersteld van een burn-out? Daar krijg je geen signaal van.

JN: Nee, en als ik er nu op terugkijk, heeft het zeker twee jaar geduurd voordat ik weer hardop kon zeggen: “Nou, ik ben er weer.” Maar ik heb zeker gedacht: hoe lang duurt dit? Dat is ook een fase die voor je omgeving lastig is, want mensen die er voor je willen zijn, vragen bijna elke dag: “Gaat het al iets beter?” Dat is een lieve vraag, maar ook een hele irritante, want het gaat niet beter. Soms heb je een goed moment, maar daarna stort je weer in en heb je het gevoel dat je weer 10-0 achterstaat. Dus ja, dat heb ik zeker gedacht. En dat was denk ik ook voor mijn omgeving lastig; die hebben op een gegeven moment ook wel gedacht: “Gaat dit ooit goed komen met haar?” Terwijl, langzaam maar zeker kun je echt wel steeds iets meer aan.

AB: En je moest je identiteit als advocaat loslaten. Hoe is dat gegaan?

JN: Nee, dat was wel lastig. Ik was er toch aan gewend geraakt dat mensen mij zo zagen. Toen ik op een gegeven moment weer aan de slag ging in een HR-functie bij een start-up, en trouwens ook later als zelfstandig ondernemer, zei ik nog heel vaak als mensen vroegen wat ik deed: “Nou, ik was advocaat op de Zuidas en nu doe ik dit.”

AB: Vond je het belangrijk dat ze dat wisten?

JN: Blijkbaar wel. Ik vind het eigenlijk gênant om te zeggen, maar het is gewoon zo geweest. Het was iets waar ik zo lang naartoe had gewerkt en me zo aan had vastgeklampt. Ik wilde er graag mee geïdentificeerd worden. Het was alsof ik dacht dat mensen mij alleen serieus zouden nemen als ze dat van mij wisten.

AB: Belangrijke informatie.

JN: Ja, het is een beetje sneu, maar goed.

AB: Ik weet het niet, ik snap het wel, tuurlijk.

JN: En nu is het contrast met wat ik nu doe natuurlijk ook heel groot. Ik vind het zelf lastig om een titel te verzinnen voor wat ik doe, maar je zou kunnen zeggen dat ik influencer ben. Dat is een groot onderdeel van wat ik doe. Mensen hebben daar ook meteen een beeld bij, en dat is een ander beeld.

AB: Ja, dat is wel een ander beeld.

JN: Maar nu zeg ik dat er niet meer bij, want nu ben ik zo zelfverzekerd over mezelf en wat ik doe, dat ik denk: vul jij maar in wat je erbij wilt invullen. Dit is wie ik ben en dit is wat ik doe, en maak jij je eigen plaatje maar.

AB: Je boek heet ook: Ik was advocaat, nu ben ik mezelf. Dat impliceert dat die twee dingen niet samengingen.

JN: Nee, die gingen absoluut niet samen. Dat klopt. En dan even naar die HR-functie. Dat was het eerste wat je deed toen je weer aan het werk ging. Tussen aanhalingstekens, ‘onder je niveau’. Was jij daar zelf oké mee?

JN: Ja, ik was daar heel oké mee, want ik had maar één doel. Ik was het vertrouwen in mezelf en in mijn eigen kracht om keuzes te maken niet verloren. Ik had het vertrouwen dat ik ooit echt wel weer iets zou gaan doen waar ik gepassioneerd over was en waar ik blij van werd. Daar was ik van overtuigd. Maar ik wist ook: dat gaat mij nu niet meteen lukken. Ik moet nu niet op zoek naar die nieuwe droombaan waar ik het uiterste uit mezelf ga halen. Ik dacht: er is één ding wat ik nu wil, en dat is plezier krijgen in werk. En daarmee een inkomen verdienen, want ik had natuurlijk gewoon geld nodig.

AB: Het is ook heel sterk dat je dat geduld hebt om weer langzaam te gaan bouwen. Want je bent wel echt een high performer: twee masters en dan op de Zuidas. Dan denk ik: die drive zit zo in je. Dat jaar thuis heeft je dan toch wel heel erg goed gedaan.

JN: Mega, ja, echt mega. Ik heb toen geleerd dat ik inderdaad graag wil high performen, maar niet alleen op werk. Ik wil ook zo graag genieten van het leven naast mijn werk en daar ook echt iets uithalen. Dat ik nu mijn leven zodanig inricht dat ik elke dag anderhalf uur kan wandelen, klinkt misschien saai, maar dat is voor mij ook high performen. Dat ik ’s ochtends de tijd kan nemen om rustig met mijn dochter te ontbijten, zonder haast, is voor mij ook high performen. Ik denk dat ik dat in dat jaar heb geleerd. Het zit niet alleen in werk. Ik weet nog dat een vriendin tegen mij zei, en ze bedoelde het goed: “Je besluit dit omdat je ziek bent.” Toen dacht ik: dat is grappig, want voor mijn gevoel is dit juist een heel weloverwogen, verstandig en gezond besluit. Maar het past niet in het plaatje van die high performer, iemand die altijd het uiterste uit zichzelf wil halen en succesvol wil zijn. Dat heb ik in dat jaar en in het hersteltraject daarna geleerd: ik wil absoluut zoveel mogelijk uit het leven halen, maar niet alleen met werk.

AB: Had je een groter plan voor hoe dat eruit moest zien?

JN: Nee, helemaal niet.

AB: Want het is een heel mooi streven, maar hoe doe je dat? Waar begin je? Je identiteit als advocaat is er niet meer. Wist je überhaupt wie je was en wat je wilde?

JN: Nee, dat wist ik helemaal niet. En daarin kon ik wel de rust vinden. Het enige plan dat ik had toen ik weer begon met werken, was: ik wil iets doen waar ik niet te veel druk ervaar, zodat ik mij mentaal en fysiek goed blijf voelen. Ik wil in mijn leven altijd genoeg tijd houden om te sporten en om ’s avonds tot rust te komen. No matter what. Ik dacht: als dat lukt, ontstaat vanzelf de ruimte om na te denken over wat ik echt wil. Waar wil ik naartoe werken? Hoe ziet een droomleven er voor mij uit? Ik zag het nog niet, maar ik had het vertrouwen dat als ik ervoor zorgde dat die ruimte er altijd bleef, ik het vanzelf zou gaan zien.

AB: Wat goed.

JN: Ja, en dat is ook gebleken. Voor mij zijn die facetten – tijd om te sporten, tijd om te wandelen – heilig. Het klinkt misschien suf, maar het is niet suf. Die dingen zorgen ervoor dat ik altijd helder genoeg blijf om na te denken over hoe ik verder wil. Uiteindelijk heb ik de ambitie om te groeien en meer uit het leven te halen, maar dan moet ik daar wel rustig over na kunnen blijven denken. Ik wil niet geleefd worden.

AB: Ik vind het totaal niet suf, maar juist bewonderenswaardig. Als ik naar mezelf kijk, denk ik: ik heb 24 uur in een dag, dan kan ik wel een uurtje minder slapen en een keer sporten overslaan om meer te doen. Terwijl dat op de lange termijn natuurlijk geen zoden aan de dijk zet. Toch word ik er steeds toe verleid. Heb jij dat niet?

JN: Nee. Ik snap je, maar ik heb dat niet. Ik ben daarin zo… het is voor mij zo duidelijk dat ik dat echt niet doe.

AB: Wat goed.

JN: Iemand heeft weleens tegen mij gezegd dat ik na mijn burn-out wat egoïstischer ben geworden. Ik vond dat toen geen lieve opmerking, maar ik heb er veel over nagedacht en ik denk: het is wel waar.

AB: En terecht.

JN: En terecht ook. Misschien zouden we het allemaal iets meer moeten zijn. Het maakt uiteindelijk dat op het moment dat ik wel kies om iets voor of met iemand anders te doen, ik er ook echt ben. Maar slaap, sporten en wandelen zijn voor mij heilig. Daar lever ik niet op in.

AB: Zijn dat de belangrijkste inzichten die je in die periode hebt gekregen?

JN: Dit zijn wel de belangrijkste. Een tweede inzicht dat ik voor altijd meeneem, is dat je nooit op alle vlakken tegelijk kunt pieken. Alle ballen hooghouden kan gewoon niet.

AB: Zo frustrerend.

JN: Ja, maar ergens vind ik het ook een rustgevende gedachte. Het geeft mij rust. Ik heb een jonge dochter en er komt er nog één aan. Ik wil voor hen een leuke moeder zijn. Ik heb vriendinnen die ook allemaal moeders van kleine kinderen zijn. Ik wil sporten, een leuke partner zijn en op mijn werk het uiterste uit mezelf halen. Dat kan allemaal, maar niet tegelijk. Dat geeft mij best wel wat rust, dat ik dat weet en dus ook niet nastreef.

AB: En als je dan kijkt naar vriendinnen of kennissen die dat wel proberen, hoe kijk je daarnaar?

JN: Dat is interessant, want we zijn geneigd om naar iemand te kijken en te denken: wat knap, zij kan het wel. Maar eigenlijk weten we allemaal dat niemand dit kan. Er moet dus iets onder lijden. Als het niet iets zichtbaars is, dan is het iets onzichtbaars. Ik zie soms inderdaad vriendinnen dat doen en dan denk ik: lieve schat, dit gaat niet lang goed. Wat doe je jezelf aan? Ik kijk er meer naar met de gedachte: laat alsjeblieft een bal vallen. Geef jezelf dat cadeau.

AB: Zeg je dat ook?

JN: Tegen goede vriendinnen zeg ik dat zeker. Maar je moet het zelf voelen. Als je dat zelf niet voelt en gelooft, kan ik het wel roepen, maar dat zet geen zoden aan de dijk. Ik vind het ook weleens lastig als je in vriendschappen de druk ervaart om er vaak bij te zijn of iets van je te laten horen. Met kleine kinderen, werk en het hele leven lukt dat soms gewoon niet. Ik vind het juist heel verlichtend om hardop uit te spreken: dit is nu even de fase waar wij in onze vriendschap in zitten.

AB: Het is niks persoonlijks.

JN: Het is niks persoonlijks. Over een paar jaar gaan die kinderen allemaal naar school en dan zijn wij weer wat vrijer. Niet iedereen ziet dat zo, en dat is soms weleens lastig.

AB: Even een paar dilemma’s. Nooit meer twijfelen of de voldoening voelen na het overwinnen van twijfel?

JN: Nooit meer twijfelen.

AB: Of de voldoening voelen na het overwinnen van twijfel?

JN: Ik twijfel niet zo vaak.

AB: Nee?

JN: Nee, dus nooit meer twijfelen. Waarover zou ik moeten twijfelen?

AB: Keuzes die je maakt.

JN: Ik ben wel goed in keuzes maken.

AB: Als iemand je belt: “Ga je nu mee?” en je bent moe?

JN: Dan zeg ik nee.

AB: Geen twijfel.

JN: Nou ja, het hangt er een beetje vanaf wie belt, misschien. Maar ik moet het niet rooskleuriger voorstellen dan het is; ik twijfel niet vaak. Ik ben er makkelijk in.

AB: Elke dag een vol hoofd met veel creatieve energie of vaker een leeg hoofd?

JN: Als ik moet kiezen, dan vaker een leeg hoofd. Ik heb een beetje een afkeer gekregen van drukte en van de druk om altijd maar creatiever of beter te zijn. Dat hoeft niet altijd. Dus dan kies ik voor een leeg hoofd. Lekker leeg, lekker wandelen en niks.

AB: Voor de rest van je leven anoniem door het leven of heel bekend zijn, maar wel met een platform om je boodschap te verspreiden?

JN: Dan ga ik voor het tweede. Een platform. Daar haal ik als persoon heel veel voldoening uit, om mensen te kunnen bereiken. En ik weet dat veel mensen er ook iets uithalen. Dus dat.

AB: Eén van de lessen die je deelt is: leef niet naar de verwachtingen van anderen, maar naar waar jij energie van krijgt. Dat is geweldig, maar hoe doe je dat op een dinsdagochtend als het regent, je een slechte nacht hebt gehad, het afval buiten moet en je kind chagrijnig is?

JN: Door voor jezelf helder te hebben, niet per se op die dinsdagochtend maar in het grotere plaatje van je week en maand, hoe jij wilt dat die eruitzien. Wat zijn de punten waar jij elke week of maand tijd in wilt stoppen om er plezier en voldoening uit te halen? Voor mij is dat wandelen met de honden en mijn kind, en sporten. Op het moment dat ik dat doe en die dingen heilig zijn, dan zijn de momenten waarop je in de regen het afval buiten moet zetten en de belasting moet betalen in balans. Dat is super belangrijk. Daarom maak ik ook makkelijk een keuze als iemand vraagt of ik ’s avonds meega, terwijl ik wil sporten. Ik weet dat als mijn sporten eronder lijdt, het niet meer in balans is. Dan krijg ik het gevoel dat ik weer alleen maar dingen voor anderen doe en leef naar hun verwachtingen, in plaats van naar mijn eigen vuurtje. Dus zo doe ik dat. En dat adviseer ik iedereen: wat zijn de dingen waar jij plezier en voldoening uit haalt? Zorg dat die terugkomen in je leven. Misschien niet elke dag of elke week, maar maak er tijd voor, plan ze in en doe ze. Dat zorgt ervoor dat je het beter kunt dragen als je een keer met je kind door de regen naar buiten moet.

AB: Je hebt nu een heel ander leven als influencer en avonturier. Hoe ervaar jij nu druk of stress?

JN: Ik heb geen werkgever meer, dus dat scheelt enorm. Maar ik heb wel een social media platform. Mensen vragen weleens of ik de druk ervaar om daar dingen te blijven posten. Die druk ervaar ik niet zo sterk. Ik ervaar wel de druk om relevant te blijven. Dat komt vooral van binnenuit, omdat ik leuk vind wat ik doe en de mensen die ik kan bereiken. Ik vind het tof wat ik daarmee kan bereiken, zoals de mensen die ik jaarlijks mee de bergen in krijg voor wandelingen en de boeken die ik verkoop. Ik ervaar dus wel druk om relevant te blijven, maar dat heb ik nog nooit als te veel of negatieve druk ervaren. Daarnaast ervaar ik wel de druk van het moederschap en de wens om werk en het moederschap goed te combineren. Een kind twee dagen per week naar de opvang, is dat te veel of te weinig?

AB: De bekende mom guilt.

JN: Ja, precies.

AB: En die komt echt van binnenuit, anders dan een werkgever die jou iets oplegt. Is dat anders, of lastiger?

JN: Niet per se lastiger. Ik kan er denk ik beter mee omgaan. Daarom ervaar ik nu veel minder druk, omdat alle druk die ik voel van binnenuit komt. Ik ervaar weinig druk meer van buitenaf, en dat is heel fijn.

AB: Wat vind jij van wat mensen van jou vinden? Hoe ze jou zien?

JN: Dat is interessant, want er zijn 68.000 mensen die iets van mij vinden. Ik kan dat gelukkig best aardig loslaten. Ik ben een mens, dus ik kan niet zeggen dat het mij niks doet, maar ik sta achter mijn keuzes en achter wat ik doe.

AB: Ook als het positief is? We zitten hier in mijn geïmproviseerde thuisstudio. Jij bent bij mij thuis, wat ik heel gezellig vind. Maar dan denk ik: mijn tuin is één grote bende. Wat zal Judith daarvan denken? Want Judith heeft alles in balans en weet hoe je moet leven.

JN: Nee, alsjeblieft niet.

AB: Het schiet toch door mijn hoofd. Terwijl ik weet dat niets is wat het lijkt. Maar ergens word je toch een soort goeroe op dit gebied.

JN: Dat is grappig dat je dat zegt, want ik zei net juist dat je niet alle ballen hoog kunt houden. En mijn ‘tuin-bal’ is op dit moment ook niet echt hoog. Dus ik word juist heel blij van het zien van jouw tuin. Ik denk: wat chill, zij heeft ook niet alle ballen in de lucht. Maar wat mensen van me vinden, weet ik natuurlijk niet allemaal. Ik weet alleen wat mensen vinden die dat naar mij sturen. Dat zijn heel vaak lieve, leuke berichtjes, en dat is fijn om te lezen. Dat bevestigt je in wat je doet. Soms zijn het stomme berichtjes, en dan denk ik: zonde van jouw tijd en van mijn tijd, en dan wis ik het.

AB: En door.

JN: Ja. Het enige moment waarop ik het heel lastig vond, was toen ik net moeder was. Dan voel je je al kwetsbaar, emotioneel en hormonaal. Ik kreeg toen bijvoorbeeld berichtjes dat ik mijn kind in levensgevaar bracht door het verkeerd in de draagzak te doen. Dat kwam toen heel ongefilterd en hard binnen. Toen dacht ik: oké, ik moet mezelf in bescherming nemen. Ik heb toen de reacties op mijn stories uitgezet, omdat het me te veel deed.

AB: Ja, dat is inderdaad jouw verantwoordelijkheid om dat dan af te schermen.

JN: Precies.

AB: Ik heb op een gegeven moment Twitter van mijn telefoon gegooid.

JN: Ja, dat heb ik ook gedaan.

AB: Het gaat mij niet helpen. Dag.

JN: Ik heb het ook verwijderd. Vier of vijf jaar geleden kreeg ik een DM op Instagram: “Weet je dat er op het VIVA-forum over je gepraat wordt?” Ik wist niet van het bestaan af, dus ik ging het googelen. Dat moet je nooit doen. Dan kom je op een pagina waar moeders over influencers praten.

AB: Oh, geweldig.

JN: Ja, geweldig. Ik kan het je niet aanraden. Daar word je door de mangel gehaald. Ik zag dat er mensen op maandagochtend om elf uur, waarschijnlijk nadat ze hun kinderen naar school hadden gebracht, dachten: nu gaan we even praten over Judith en alle anderen. Het deed mij zoveel verdriet om dat te lezen. Dat was toch anders dan een DM’etje krijgen van iemand.

AB: Hoe blijf jij open en authentiek online, terwijl je ook je privéleven bewaakt? Dat is een grens die je heel erg kunt verleggen.

JN: Dat doe ik een beetje gevoelsmatig. Toen ik nog geen vriend of kind had, deelde ik meer dan nu. Toen ging het alleen over mezelf. Nu gaat het ook over mijn gezin, dus die grens is al verschoven. Bepaalde dingen gaan echt niemand wat aan. Ik heb geen harde lijn, behalve dat mijn dochter niet zichtbaar in beeld komt. Dat is een hele harde lijn. En ik deel niet als ze ziek is. Ik kan weleens delen dat ik een slechte nacht heb gehad omdat ze onrustig was, maar ik zal nooit delen wat ze heeft. Haar medisch dossier komt niet op tafel. Voor haar heb ik duidelijke grenzen. Voor mezelf zijn die grenzen minder strikt. Het is vooral gevoelsmatig en ik ben heel erg bezig met de impact die het delen van iets heeft op mijn gezin. Mijn familie, zoals mijn ouders en broers, komen nooit in beeld. Vorig jaar heb ik één keer mijn vader gedeeld, in overleg met hem, maar voor de rest is dat ook een harde grens.

AB: Waar liggen jouw ambities nu je bijna moeder van twee bent?

JN: Dat is een moeilijke, mooie vraag. En eigenlijk is het antwoord op dit moment heel simpel: ik weet het niet zo goed. Mijn oudste dochter is bijna drieënhalf. Ik heb mijn leven de afgelopen jaren zo ingericht dat ik heel veel van en met haar heb kunnen genieten. Ik houd van reizen en weggaan, vaak zijn het werktripjes, en daar heb ik zoveel van genoten. Mijn doel voor de komende drieënhalf jaar, met de tweede erbij, is om dit voort te zetten. Dat ik het zakelijk zo voor elkaar heb dat er genoeg binnenkomt om me geen zorgen te hoeven maken over geld, zodat ik het leven kan leiden dat ik wil. En daarnaast veel vrije tijd heb om met mijn gezin van elkaar en van het leven te genieten. Dat is mijn ambitie voor de komende vier jaar. Daarna zie ik wel weer verder.

AB: Je zei eerder dat het een luxe positie is om je tijd zelf te kunnen indelen. Maar wat als mensen nu denken: ik wil dat ook? Hoe doe je dat zonder eerst in een burn-out te raken?

JN: Je moet ergens doorheen om dit te kunnen bereiken. Ik heb ook een tijd van veel minder salaris geleefd en echt de dubbeltjes moeten omdraaien. Toen ik in die HR-functie begon, woonde ik in Amsterdam en kostte mijn studio 830 euro per maand, wat ik in mijn eentje moest ophoesten op een niet zo hoog salaris. Ik weet nog dat ik op een gegeven moment muntjes van tien cent aan het verzamelen was in mijn kamer omdat ik dacht: ik moet nog een brood kopen, maar ik heb geen geld meer. Je moet er dus iets voor inleveren om in je hoofd de tijd en rust te krijgen om te kijken hoe je je leven wilt inrichten. Je hoeft geen burn-out te krijgen, maar ik geloof wel dat je altijd even een stapje terug moet doen om daarna meer uit het leven te kunnen halen. Doordat ik die fase heb gehad, had ik de tijd, letterlijk in mijn hoofd en in mijn agenda, om te bouwen aan iets wat ik echt leuk vond. Dus hoe doe je dat? Dat is een lastige vraag. Maar als jij nu in een positie zit waarin je de tijd en ruimte niet hebt om iets te veranderen, dan zul je die eerst moeten creëren. En daar moet je iets voor laten.

AB: Dus het is toch een soort offer brengen.

JN: Ja, precies.

AB: En dan heel letterlijk de tijd nemen om te bedenken hoe dat eruit moet zien.

JN: Ja, dat denk ik wel. Veel mensen zeggen: “Ik wil wat anders, ik wil mijn passie volgen.” Maar wat is dat dan? Als je aan het rennen bent, ga je echt niet ontdekken wat je passie is. Waarom komen de beste ideeën als je onder de douche staat? Omdat je even niet afgeleid wordt. Je moet die ruimte creëren om die ‘douche-momenten’ te pakken. En ja, ik noem het een luxe positie. Ik ben mij ervan bewust dat ik dit niet alleen aan mezelf te danken heb. Ik ben trots op de keuzes die ik heb gemaakt, maar soms moet je in het leven ook gewoon mazzel hebben. Misschien had ik mazzel met het moment waarop mijn burn-out kwam, toen Instagram net groeide. Ik geloof heilig dat je niet altijd alles aan jezelf te danken hebt, maar dat je ook wat geluk moet hebben. Daarom ben ik heel dankbaar voor het leven dat ik nu heb, voor de keuzes die ik elke dag maak. Ik ben mij er bewust van dat ik zelf een vinger in de pap heb, maar ik ben ook dankbaar voor het geluk dat soms jouw kant op valt.

AB: En voor de vele douche-momenten.

JN: En voor heel veel douche-momenten. Dat is ook wat het wandelen mij brengt. Als ik met een leeg hoofd door het bos wandel, kom ik thuis met creatieve ideeën. Maar als ik al met een vol hoofd was gaan wandelen, waren er geen nieuwe ideeën ontstaan. Dus zorg voor dat lege moment.

AB: Gun jezelf dat.

JN: Ja, echt, gun jezelf dat. En ook je omgeving, want je wordt er een leuker mens van.

AB: Dankjewel.